Sakhra -l'Assal on Tue, 26 Jan 1999 22:55:13 +0100 (CET)


[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]

nettime-nl: Hakim Bey - Grensoverschrijdingen (1994)


[Dag mensen, de beslommeringen van de UNESCO omtrent ons welzijn deden me
volgende vertaling nog eens uit de la vissen. Actueel is anders; ter
vergoelijking zij vermeld dat een eerdere vertaling in 1995 verscheen in
*Arcade* #5, Jaarboek van de Academie voor Ambulante Wetenschappen (Ravijn,
Amsterdam), die echter wegens de autonome gedragingen van het
stencilapparaat slechts voor de zeer bereidwilligen ontcijferbaar was. Met
een vertraging van ruim drie jaar alsnog een primeur dus als het ware. nb
Het gaat me er uiteraard niet om kinderporno te vergoelijken, maar het stuk
van de UNESCO loopt in de eerste zin al spaak met de gelijkschakeling van
kinderporno en pedofilie en het gebruik van het veelzeggende `virus'.]

HAKIM BEY: GRENSOVERSCHRIJDINGEN 

Er zijn 18de-eeuwse historici die weigeren zich met de vrijmetselarij bezig
te houden. Hun `redenering' komt ongeveer op het volgende neer: `De
vrijmetselaars geloofden in hocus-pocus. Ik geloof niet in hocus-pocus. Dus
zijn de vrijmetselaars niet belangrijk - ze hebben eigenlijk helemaal niet
bestaan.' Al blikt het oog in de piramide vanuit ieders kontzak, toch
weigeren deze geschiedkundigen enige historische relevantie toe te kennen
aan de vrijmetselarij. Tegenwoordig hebben duizenden mensen last van
buitenaardse ontmoetingen, we horen van honderden gevallen van aanranding
door UFO-bemanningen; weer ontelbare anderen worden geplaagd door
herinneringen aan satanistisch misbruik. De serieuze wetenschap echter leert
dat de satan noch UFO's bestaan. `Dus' is de ontvoeringshausse van geen
enkel historisch belang - ze bestaat eigenlijk helemaal niet. Toch? Helemaal
niet. UFO's en de UFO-hausse zijn natuurlijk twee verschillende zaken, die
geen enkel ontologisch verband houden met elkaar. Met andere woorden, de
vraag of er nu wel of geen UFO's `bestaan' (zij het maar als `archetype')
hoeft geen enkele historicus er van te weerhouden zich voor de hausse te
interesseren of een poging tot interpretatie ervan te wagen. De hausse is
even echt als belangwekkend - `hier wordt geschiedenis gemaakt,' zoals het
bioscoopjournaal vroeger graag uitkraamde - maar haar relevantie blijft
`verscholen' door de verwarring binnen `de wetenschap' over het onderscheid
tussen haar inhoud en innerlijke structuur.
	Nu Freud - samen met het onderbewuste - overboord is gezet, beschikt de
moderne psychotherapie over een allesomvattende etiologie die alle
herinneringen aan UFO's en demonen moet dekken: incest. De APA (American
Psychiatric Association) waarschuwde onlangs tegen het gebruik van de
onechtheid van bepaalde `herinneringen' als grond voor ontkenning van het
achterliggende trauma - oftewel de diepere, innerlijke structuur van de
`herinnering' - waarvan wordt aangenomen dat het `werkelijk' misbruik
betreft. Het idee dat onderdrukking van de seksualiteit van het kind op
latere leeftijd aanleiding kan geven tot onechte herinneringen als
afweermechanisme is losgelaten; de `verleidingstheorie' is weer uit de kast
gehaald, nu getransformeerd tot `misbruiktheorie'. Deze theorie
veronderstelt een afwezigheid van `(zeer) jeugdige seksualiteit' (in de
freudiaanse zin des woords) en, in bredere zin, van jeugdige verlangens. De
neiging ontstaat het kind te beschouwen als een erotisch nihil, niet behept
met enige authentieke con-sensualiteit. En dus kan elk raakvlak tussen het
concept van de `kindertijd/jeugd' en het concept `seksualiteit' worden
ondergebracht in een enkel nieuw en doorslaggevend concept - `misbruik'.
	De APA geeft een interessante omschrijving van het incest-concept door te
spreken van `aandoeningen die samenhangen met grensoverschrijdingen in het
verleden [van de patiënt]'. Modern vakjargon biedt de semanticus en
socioloog altijd een buitenkansje om verborgen politieke en psychologische
boodschappen te destilleren uit veelbetekenende kreten en termen - en de
grensoverschrijding is wel de trukendoos bij uitstek; een schat aan
beschamende vertoningen. Er zou een proefschrift apart nodig zijn om de hele
lading van dit vlaggetje te dekken. 
	Een eerste associatie is natuurlijk het nationalisme - de grenzen zijn
staatsgrenzen, de overtredingen invasies. Het individu wordt niet gezien als
soeverein monarch (dat zou maar aanleiding geven tot klef gehannes met
andere monarchen) maar als een afgepaald terrein, omsloten door een abstract
raster van ruimtecoördinaten, politieke scheidslijnen en
afschrikkingsbeleid. De grensovergang wordt hier een schending in plaats van
een betoon van handel, liefde of harmonisch samenzijn. De grens is geen te
liefkozen huid, maar een barrière. In verhouding tot het onschendbare
lichaam zijn de `anderen' nog slechts potentiële zwartwerkers, illegale
immigranten en terroristen in bezit van valse papieren. 
	Een andere voor de hand liggende metafoor is het afweersysteem. Hier begint
ook direct onze vermenging van metaforen: neem de Iraanse wetenschapper M.
Rahnema, `die de invloed van ontwikkelingshulp vergeleek met die van de
ziekte aids' (P. Feyerabend: `Farewell to Reason,' p. 298). De bemoeienissen
van het kapitaal in de `derde' wereld hebben een virale uitwerking - de
afbraak van afweersystemen in de vorm van economieën en waardensystemen op
traditionele schaal en hun vervanging door een verziekte `groei'. Volkomen
waar - toch is het gebruik van de metafoor hier interessant, met name het
air van hysterie en uitzichtloosheid die ze aan de discussie verleent. Want
er bestaat natuurlijk wel degelijk een remedie voor het kapitalisme, en die
heeft niets te maken met het afwijzen van contact tussen volkeren onderling
- integendeel. In zekere zin creëert het kapitalisme afzondering - een wrede
parodie op, of, zo je wilt, een groteske overdrijving vàn de `natuurlijke'
afweersystemen van volkeren en culturen. Uniformiteit wordt de norm, contact
uit den boze. De ander (en het `andere') wordt gezien als viraal en
gevaarlijk. De remedie voor deze `toestand' zou wel eens kunnen bestaan uit
de weigering van uniformiteit en, in plaats daarvan, het leggen van contact.
Uiteindelijk staat niet het `afweersysteem' op het spel, maar het leven zelf.
	De aids-metafoor was een geschenk uit de hemel voor crypto-ideologen zoals
die van de APA, die zijn semantische uitwasemingen kunnen toepassen in
termen van `grensoverschrijding' als een terloopse verwijzing naar het
achterliggende programma van hun therapeutische beheersingsmodel - namelijk
de vervanging van het (uitgevlakte) concept van `jeugdige verlangens' door
dat van `misbruik'. Wanneer alle seks smerig is en de dood tot gevolg heeft,
dan moet iedereen `in bescherming' worden genomen. Kinderen zijn hier een
metafoor voor `iedereen'. `Kinderbescherming' betekent de bescherming van
het geciviliseerde spirituele waardengoed tegen het dreigende verlangen, het
anderszijn van het lichaam. De APA is zich ongetwijfeld zelf niet bewust van
deze betekenissen; aangezien zij het echter zijn die het onderbewuste
overboord hebben gezet, is het niet meer dan billijk dat ze als een van de
eersten het slachtoffer van zijn heimelijke terugkeer zouden worden. Het
onderbewuste - veilig verbannen naar het schemerrijk van reclame en
desinformatie, althans zo wilden we graag geloven - is terug van weggeweest
om ons te belagen met de vasthoudendheid van een kleine Godzilla - verkracht
door satanisten en ruimtewezens! Onze grenzen vallen, en wij `zullen het
slachtoffer moeten geloven'. Zoals de APA waarschuwt: `(...) misbruik vindt
plaats in alle maatschappelijke lagen. Er bestaat geen eenduidig ``profiel''
(...),' etc. Iedereen kan een verkrachter zijn, zoals ook iedereen verkracht
kan zijn. Misbruik is universeel. Er is niets dan misbruik. De APA gelooft
natuurlijk niet in UFO's - maar duidelijk wel in de slechtheid van het genot. 
	Een aantal extremisten binnen de `radicale' milieubewegingen sloot de rijen
van bepaalde christelijke fanatici met hun enthousiasme over aids als de
wrake Gods (niet zozeer voor de zedeloosheid, maar wel voor de
overbevolking), waarna ze met het plan kwamen om tussen de VS en Mexico een
muur te bouwen om de woelige massa's van het afgunstige Zuiden buiten de
deur te houden. Teruggebracht tot een paar miljoen gezonde hetero's, zou
Amerika zijn `wildernis' in ere kunnen herstellen - wat in de ogen van de
radicale eco's kennelijk neerkomt op de opvatting van de hemel van ayatollah
Khomeini: - zuiver, puur en Arisch... nu ja, misschien toch meer de
opvatting van de hemel van de SS. De etnische zuivering is een zoveelste
paniekreactie op het idee van `grensoverschrijdingen'. Misbruik wordt in de
eerste plaats gepleegd door vreemdelingen - de indringende insinuaties van
de APA ten spijt, dat de boosdoeners weleens zouden kunnen lijken op... jij
en ik! De ander is de locus van al die verboden verlangens die we zelf
worden geacht te ontkennen en daarom projecteren op het onbekende. Maar dat
is natuurlijk een freudiaanse - wat zeg ik, een reichiaanse gedachte! Wij
kennen geen verlangens. Wij zijn slachtoffers van misbruik. Quad erat
demonstrandum.
	`Multiculturalisme,' het nieuwe motto, dient enkel om een vorm van
etnisch-culturele zuivering te verbergen onder een semantisch mom van
progressief pluralisme. Multiculturalisme is een middel om culturen
gescheiden te houden, om elke mogelijkheid tot interculturele samenwerking,
wederzijdsheid of openhartigheid te vermijden. In het beste geval is
multiculturalisme het excuus voor een staaltje cultureel vandalisme - of
`integratie' - door de consensus, om zijn eigen saaie uniforme
langdradigheid op te peppen met een gecensureerde versie van het andere -
hetzij via toerisme, danwel door middel van inhoudsloze academische studies
gebaseerd op `waardigheid en respect'. De diepere achterliggende structuur
van het multiculturalisme is echter de penetratieangst, de angst voor
besmetting, voor verbastering, voor de onontwarbare verwikkeling in het
andere - de angst, de ander te worden. Hier geldt weer dat er wel degelijk
een remedie bestaat voor het toerisme - die er niet in het minst vanuit gaat
dat we allemaal thuis voor de buis blijven zitten. Wel vereist ze een
gelijktijdige aanval op de uniformiteit en afbraak van grenzen - zij vergt
zowel een wezenlijk pluralisme als een werkelijke kameraadschappelijkheid of
solidariteit - ze verlangt een uitbundige gemeenschappelijkheid. 
	Kennis is zelf in zekere zin een soort virus. Op het psychologische vlak
manifesteerde dit inzicht zich recentelijk in de paniek rond
`computervirussen' en, meer in het algemeen, rond hackers - rond
grensoverschrijdingen in cyberspace, als het ware. De overheid verlangt
toegang tot alle computerwachtwoorden om greep te kunnen houden op het
`net', het internet, dat zich anders weleens ongebreideld zou kunnen
uitbreiden en zijn geheimen zou kunnen verspreiden, inclusief geheimen
omtrent `misbruik' en kinderporno - alsof het net een ziekte was, in plaats
van gewoon vrije informatieuitwisseling. Amerika's afweersysteem is niet
bestand tegen `te veel kennis' (of hoe vatte Eliot het ook weer nogal
slapjes samen); Amerika moet worden `beschermd' tegen infiltratie door
buitenlandse chaoskabalen van boosaardige hackers (die wel eens op jij en ik
zouden kunnen lijken) - er moeten grenzen worden gesteld.
	In cyberspace zelf treedt echter een merkwaardig soort onstoffelijkheid op,
waarbij iedere participant een perceptueel monade wordt, een concept in
plaats van een fysieke aanwezigheid. Cyberspace is een persiflage op het
gnostische streven naar transcendentie van het lichaam, dat letterlijk wordt
`verlaten' (als een vleselijke gevangenis) wanneer wij het pleroma van de
conceptuele ruimte betreden. Het uiteindelijke doel is het `downloaden van
het bewustzijn' en de komst tot zuiverheid, reinheid, onsterfelijkheid.
Cyberspace houdt ons voor dat het leven niet `in' het lichaam, maar in de
geest huist. En de geest is... onschendbaar.
	Een voorproefje op dit paradijs biedt de telefoonseks. De videofoon is
nooit `uitgevonden', omdat teveel mensen hun eigen gezicht (d.w.z. hun
lichaam) niet kunnen uitstaan en het dus niet aan anderen willen tonen (iets
te veel grensoverschrijding). In afwachting van de volmaakte cyberseks moet
de UV-cyberspace van telefoonland - een soundscape van onstoffelijke stemmen
- dan ook voorzien in alle seksualiteit die we niet kunnen delen met andere
lichamen, oftewel met `echte' personen met echte persoonlijkheden en
verlangens. De achterliggende bedoeling van telefoonseks is waarschijnlijk
niet de masturbatie van de klant of het nummer van zijn creditcard, maar de
feitelijke ectoplastische ontmoeting tussen twee spoken in die `andere'
wereld van een feitelijke leegte - een pathetische parodie op de
telefoonreclame `Reach out and touch someone!' - waarvan de trieste en
definitieve waarheid nu juist is, dat dát niet gaat in cyberspace. 
	Natuurlijk weet het telefoonbedrijf even goed als jij en ik dat je niemand
over de telefoon kunt aanraken. De eigenlijke boodschap luidt: Houd je poten
thuis - grensoverschrijding! - en betaal ons liever voor de bemiddeling
tussen jou en je eigen tastzin. Laat de telefoon je verlossen van de aanraking.
	Maar waarom dan die slogan, `Reach out and touch'? Dat is nu juist het
geheim van de begeerte, Benjamins `utopisch overblijfsel' dat resteert in de
waar. We willen best aanraken, bereiken, maar we vrezen tegelijk de sensuele
golf die dit zou betekenen; de telefoon moet voldoen aan een hunkering
waarvan we stiekem wel weten dat ze nooit meer over zal gaan. Al dit
rondspoken, het zal ons nooit `bevredigen' - maar het zal ons tenminste
bezighouden.
	Protectionisme is de onvermijdelijke filosofische uitkomst van elke cultuur
die uitgaat van een massapsychose rondom grensoverschrijdingen; `veiligheid'
en `overleving' worden haar toverwoorden en hoogste waarden. De contouren
van de `beveiligde staat' tekenen zich af als een abstracte constellatie in
een willekeurig geordend uitspansel - waarin elke ster gelijk staat aan een
dreigend ontslag, een `ontregeld gezin', een `probleembuurt', een zwart gat
van de verveling... Macht komt binnen de beveiligde staat voort uit angst,
en gaat uit van de angst als basis voor zijn heerschappij. In de veilige
samenleving is geen baan nog zeker, zijn alle gezinnen ontregeld, is misdaad
universeel en heet de god verveling. De tekenen van deze macht kunnen niet
alleen worden afgelezen aan de geschriften van de media die hem definiëren,
maar duidelijker nog in het landschap waarin hij wordt `belichaamd'. De
pomo-architectuur van een paranoïde urbanisme vormt het sluitstuk van de op
zich al pittoreske moderne aftakeling, de spookachtige leegte van
fabrieksruïnes en verlaten boerderijen. In de esthetische geschiedenis van
het kapitalisme tekent zich een plattegrond af van een terugtrekkingsproces,
een aftocht naar het bastion van de geest, de `drugsvrije zone', het
overdekte winkelcentrum, de planmatige wijk, de elektronische snelweg. Wij
maken ons op voor een leven zonder immuniteit, in het geloof dat alleen het
kapitaal ons kan behoeden voor infectie. Terwijl we toezien hoe de
`geschiedenis' zich voor ons ontvouwt in de media - inclusief de `media' van
culturele en politieke vertegenwoordiging - worden wij de vrijwillige, in
trance verkerende slachtoffers van het `terrorisme' (de heimelijke
innerlijke structuur van het `protectionisme') - met als gevolg dat ons
politieke optreden (waaronder de architectuur) geen hogere visie kan
uitdrukken dan angst. Het ontwerp van de privé-sfeer gaat uit van de
eenvoudigste oplossing voor de angst, namelijk verveling.
	Het liefst zou het kapitaal zich volledig van zijn lichaam ontdoen, om zich
terug te trekken in de cyberspace van elektronische weelde (en van
elektronica als weelde) - pure snelheid, pure representatie. De onbegrensde
`groei', de opvatting van het kapitaal van onsterfelijkheid, zal inderdaad
grenzeloze vormen aannemen zodra economie een zaak wordt van
gedigitaliseerde data, oftewel gespiritualiseerde kennis - `gnosis'. Nog
niet zo lang geleden ging heel het landschap schuil onder de ijskappen van
het kapitaal - nu zien we hoe het `ijs' (William Gibsons SF-slang voor
`data') zich terugtrekt uit de fysieke ruimte naar de pool, het wiskundige
punt van abstractie, waar een nieuwe, gespiritualiseerde topologie van de
pure informatieruimte voor ons zal worden ontsloten - de `glazen hemel'
waarmee de gnostische demiurg Gods engelen wou misleiden. En ons zal de
verlossing zijn - de eindelijke thuiskeer - aan geen verval meer onderhevig
- aan gene zijde.
	Uiteraard, het mag bekend zijn, zullen slechts weinigen deze vervoering
deelachtig worden. Vermoedelijk heb je de boot al gemist. De aftocht van het
kapitaal (een leger op de vlucht voor een geestenhorde - of een horde
geesten die het leger ontvlucht) zal niet plaatshebben zonder een fikse
dosis maatschappelijke desintegratie. De creatie van `No-Go Zones' en de
achtergebleven gewonden zullen zorgdragen voor het ontstaan van hele
bevolkingsgroepen van moderne outsiders. Wat jammer nou, de laatste
helikopter is net vertrokken. 
	`Dakloosheid' is een van die zones, een soort anti-architectuur, een
omhulsel waaraan alle dienstverlening en voorzieningen zijn onttrokken,
niets dan een dreunende televisie in een kale lege ruimte - een politieserie
en de boodschap van multiculturalisme en waardigheid. Dat wil zeggen, het
spektakel van de macht gaat door, terwijl de `voordelen' van het gezag
verdwijnen. Elke blijk en ieder symptoom van autonomie bij de `slachtoffers'
kan in de kiem worden gesmoord door het laatste raakvlak tussen de macht en
de leegte - Robocop, de `kunstmatige intelligentie' of oorlogsmachine van M.
de Landa, het geweld van een samenleving dat zich tegen zichzelf keert.
	Met het oprollen van de plattegrond verdwijnen bepaalde bevoorrechte zones
in de `hogere' topologie van `virtual reality', terwijl bepaalde andere
gebieden worden opgeofferd aan de wereld van het verval, Philip K. Dicks
`Ubik', de universele grauwheid van een maatschappelijke en biologische
meltdown. Hoe kan er, in een dergelijk scenario, een andere rol dan die van
slachtoffer bestaan? We hebben al verloren, omdat we onszelf hebben
gedefinieerd in relatie tot een verloren situatie en een verdwenen ruimte.
Te midden van al onze angsten voor enige vorm van grensoverschrijding komen
we tot de ontdekking dat we zelf hernieuwd geclassificeerd en tot virus
bestempeld zijn. De verkrachter/terrorist líjkt niet alleen op jij en ik,
deze ís jij en ik. Alle `daklozen zijn crimineel'; zij die niet `worden
opgenomen' moeten wel `zondaars' zijn. 
	Natuurlijk hebben we op elk gewild moment de keus om een volkomen andere
draai te geven aan begrippen als `dakloosheid' of No-Go Zones. Termen als
psychisch nomadisme of zelfs nomadosofie kunnen ons sterken in een
herwaardering van normen die zou leiden tot een toename van autonoom
potentieel, evenredig aan de feitelijke terugtocht van de macht naar het
simulo-spektakel van het te-laat kapitalisme. We kunnen proberen ons een
beeld te vormen van situaties waarin de `waarde' die aan dakloosheid wordt
toegekend zou worden getransmuteerd tot die van een `doelloze zwerftocht'
(in de woorden van Tswang Tse) - waarin we inhoud zouden geven aan het
dagelijkse leven als het eigenlijke toneel van de strijd voor `empirische'
vrijheden, tastbaar genot en feestelijke voorbereidingen.
	In de ogen van de `utopisch socialist' Charles Fourier was `God de vijand
van de uniformiteit'. De ware vloek van de civilisatie schuilt niet in de
eenwording, maar in de eenvormigheid. Het individu vindt geen
verwerkelijking in de massaproductie van monaden door vervreemde,
geciviliseerde maatschappelijke automatismen, maar in zijn toenadering als
levende ster tot een constellatie van seksueel geladen sterren. Voor Fourier
was de orgiastische falanx dan ook het ultieme maatschappelijke embleem,
haar krijgsbanier als het ware, en helderste verschijningsvorm. Denk nog
eens terug aan die 18de-eeuwse pornografische gravures, dozijnen naakte,
hitsige aristocraten, hier en daar een zweepje, een vlammende punch,
verfijnde dans van een even veelzijdige als menigvuldige copulatie - ziehier
Fouriers politieke agenda, zijn blauwdruk voor de ideale samenleving - de
harmonieuze vereniging. Het lichaam is niet verdwenen, en evenmin heeft het
afstand gedaan van zijn organen. Integendeel, het is het eindeloos
penetrabel lichaam geworden. 
	De natuurkundige Nick Herbert herinnert graag aan het feit dat het leven in
onze mesosfeer (d.w.z. tussen quarks en sterren), dit leven waarin wij ons
bevinden, afhankelijk is van de onmisbare morfologische, biosferische
werking van sappen en slijm. Sappen en slijm vormen het ultieme vrije
bindweefsel en penetratievermogen van levende organismen. Het leven heeft
duidelijk geen enkele boodschap aan het steriele hermetisme dat ten
grondslag ligt aan termen als `grensoverschrijdingen'. Het leven maakt
gebruik van grenzen en het leven schendt grenzen, en het ontwikkelt zijn
eigen media om de overgebleven ruimtes te vullen. De amoebe en het bevruchte
ei zijn beiden een blaas vol sappen en slijm - de een groeit door zich te
delen, de ander door gedeeld te worden. Het virusachtige DNA neemt deel aan
een `vrije uitwisseling' van gutsend sap en slijm - vloeistof met een
paradoxale vorm - de wezenlijke overgangsrite van de vorm zelf - discrete
secretie - de viskeuze en glibberige onbepaaldheid van het organische - de
placenta-achtige vochtigheid van het ontstaan.
	De voor de hand liggende architectuur van de radicaal feestelijke
samenleving kan waarschijnlijk het best als grotesk worden omschreven - let
wel, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: de grot. Al sinds het
Paleolithicum heeft men zich de rituele ruimte voorgesteld als holle aarde -
en in het mao-shantaoïsme bijvoorbeeld is ook de hemel zelf doorzeefd met
ontelbare grotten, vol elfen en onsterfelijken; druipend nat van het
vermiljoen en overwoekerd door psilocybine. In esthetische zin verwijst het
groteske naar de organische vormen van stalactieten en stalagmieten, de
glooiende, wervelende lijnen van vlees en begroeiing die ondergronds weer
opduiken, getransformeerd tot een kristallen architectonische ruimte -
zonder ooit hun kronkelende, gebloemde kromming te verliezen, of zelfs maar
hun kiemende gladde doorweektheid of kleur. Onder de gotiek en barok wordt
de term `grotesk' een uiting van esthetische waardering; onder het
neoclassicisme en de vroege industrialisering, met hun bezetenheid door
rechte lijnen, wordt hij een belediging.
	De grot herbergt het `groteske lichaam', zoals Bachtin het noemt: 

	``In zijn verhandelingen over de carnavalsviering wijst Bachtin op de
symbolische weergave van wat hij het `groteske lichaam' noemt als één van de
meest kenmerkende aspecten.
	Anders dan bij recentere leren wordt het groteske lichaam nog niet
gescheiden van de rest van de wereld. Het vormt geen besloten of
zelfstandige eenheid, maar is onaf, ontgroeit zichzelf en ontstijgt aan zijn
eigen beperkingen. De nadruk ligt op die delen van het lichaam die zich
openen naar de omringende wereld, ofwel op die delen waardoor de wereld het
lichaam binnengaat of er uit voortkomt, of waardoor het lichaam zelf in de
wereld binnentreedt. Met andere woorden, de nadruk ligt op de holtes en
welvingen, de onderscheiden vertakkingen en uitstulpingen: de geopende mond,
de genitaliën, de borsten, de fallus, het buikje, de neus. Het lichaam
onthult zijn wezen als een groeiprincipe dat slechts kan ontkomen aan zijn
eigen gebreken door middel van copulatie, zwangerschap, bevalling,
doodsnood, voeding, drank en ontlasting. Dit is het voorgoed onvoltooide en
eindeloos scheppende lichaam, de schakel in de keten van de genetische
evolutie, of, nauwkeuriger gezegd, twee schakels op het exacte punt van hun
wederzijdse penetratie.''

	Een beschrijving van wat wel Bachtins `principe van permeabele grenzen'
wordt genoemd. 
	De folklore is een vergaarbak van het carnavaleske en groteske - het
rabelaisiaans-utopische landschap van suikerberg, spek & slagroomhuis en
limonadezee - een geografie van de overdaad, die haar theoretici vond in
Fourier (die serieus voorspelde dat de oceanen `een soort van limonade'
zouden worden zodra de mensheid zichzelf had herleid tot een `reeks
hartstochten') en Rabelais, die meer direct putte uit de zee van
folkloristische vertellingen. Maar folklore is zelf een fenomeen van
permeabele grenzen. Verhalen gaan waar ze maar willen, maken hun opwachting
lang voordat iemand ze heeft kunnen `opmerken' en verankeren zichzelf op een
cultureel niveau dat, wellicht meer dan enige andere menselijke onderneming,
refereert aan de mogelijkheid van een eenwording zonder eenvormigheid. De
reus die mensenvlees ruikt en zijn bruid - ze oefenen een vrijwel
universele, `archetypische' aantrekkingskracht uit, omdat ze bepaalde
basisprincipes van het lichaam - inclusief het maatschappelijke -
uitdrukken. De drakendoder en het meisje met de zwavelstokjes krijgen
weliswaar binnen elke cultuur een andere naam, kledij of dialect - zelfs een
andere betekenis - maar verliezen nooit hun herkenbaarheid en hun
onveranderlijke lot. De wereldwijde verspreiding van folklore is wel de
meest kenmerkende prestatie van het groteske maatschappelijke lichaam, met
zijn principe van de poreuze grens: het ontstaan van een carnavaleske
vertelling, die weerklinkt in elk land en de mensheid verenigt op het niveau
van een gedeeld plezier, ook of juist al verbeeldt zij de onuitputtelijkheid
aan archetypische varianten. Folkloristische motieven gedragen zich in
zekere zin als memes of groepen memes, die op hun beurt weer zijn vergeleken
met virussen - dragers van betekenis tussen culturen onderling. De
overdracht van de vertelling is een beweging van betekenis - maar de
betekenis is nooit een opgelegde (door auteur, autoriteit of `traditie') -
hij is gegeven en wordt aangenomen. De verbeelding krijgt hier de functie
van een morfogenetische wederkerigheid, oftewel een creatieve
maatschappelijke `samenwerking'. Een definitie die ons beter past dan de
uitdrukking `virus', met haar weerklank van ziekte en panische doodsangst.
Maar laat één ding duidelijk zijn: als we worden gedwongen te kiezen tussen
het `virale' en de beschermde civilisatie, zullen we ons onverwijld achter
het virale scharen. Platter gezegd, wij zijn voor de grensoverschrijding.
Dit is niet zomaar een beschrijving van het `groteske maatschappelijke
lichaam' - maar een serieus bod erop.
	Deze ietwat existentialistische toewijding kent evenwel één noodzakelijk
voorbehoud: dat genoemd voorstel niet is ingegeven door een of ander type
`alles of niets'-nihilisme of geloof in de eindtijd. De echte doemdenkers
zijn de voorstanders van orde en vooruitgang, die door hun eigen wereldbeeld
zijn veroordeeld tot een hysteresis van onbeweeglijkheid en
lichaamsverachting. In feite zijn de voorstanders van een feyerabendische
`chaos' (een antitheorie) de ware biofielen - de feestneuzen. Wij stellen
dat het groteske lichaam tegelijkertijd magisch individu, vrije geest en het
volledig verwerkelijkt zelf aan het slot van het sprookje is - en bovendien
het eindeloos permeabel lichaam, het lichaam uit Fouriers `museumorgie' -
het begeerde lichaam. Deze paradox kan uitsluitend worden ontraadseld in het
feestelijke lichaam; en dus fungeert het festival (met zijn `zerowork' en
`promiscuïteit') als cruciale opstandige praktijk, oftewel als principe van
maatschappelijke wederkerigheid - het ontstaan van een feestelijke ruimte,
en van het carnaval dat er zal plaatsvinden - de totstandkoming van de
Tijdelijke Autonome Zone binnen de No-Go Zone - het festival als verzet en
als opstand, een eventueel herkenbaar, kortstondig moment van plezier - het
festival als de eigenlijke betekenis of diepere wezenlijke structuur van
onze autonomie. 
	Wie zal ons een architectuur schenken die teruggrijpt op slijmzwam,
bedoeïnentent, barokke grot en het straatfeest van (bijvoorbeeld) de een of
andere Afro-Braziliaanse geestencultus? Het antwoord luidt: niemand dan
wijzelf. De grote bouwmeester is dood; lang leve de bouwkunst. De
randgroepartiesten drommen al samen - de bricoleurs, ontheemden,
smokkelaars, poëtisch-terroristen uit een poreus schemergebied -
aangetrokken door grenzen waar monolieten samenschurken en -schuren, hele
continenten op drift, krakend en vonkend, de lucht gevuld met ozon en
orgoon, grillige chiliastische fantasieën, warm, tropisch heet en notoir
onhygiënisch. Dit is het domein van de grensoverschrijding - de grensoverval
- de penetratie - soms gewenst, soms desastreus - de interculturele
versmelting, het rituele gevecht, het dagelijks leven verheven
(`gesublimeerd') tot een graad van intensiteit die volledige aanwezigheid en
volkomen belichaming benadert - en toch nooit vastomlijnd, romantisch als
een rêverie, geile droom van een utopisch landschap - tegelijk wildernis en
`plezantie', een chaos en een rituele ruimte - de democratie van zich
vermengende lichaamsvochten, van goddelijke invasies en polymorfe
sensualiteit - de gedeelde afbraak van grenzen - de grenzeloosheid van de
passie - de scheppende macht van het begeren.

[Geraadpleegde literatuur: APA-report, 1 april 1994, `The Lower East Side
Rose', vol. 2, no. 12, p. 51; Paul Feyerabends doorslaggevende `Farewell to
Reason', 1987, Verso; en J. Wafers uitstekende bachtiniaanse studie `Spirit
Possession in Brazilian Candomblé', in `The Taste of Blood', 1991,
University of Pennsylvania Press.]

anti-(c) Hakim Bey/Autonomedia 1994

(c) Nederlandse vertaling Sakhra -l'Assal/ZZ Produkties 1995/'99

--
* Verspreid via nettime-nl. Commercieel gebruik niet toegestaan zonder
* toestemming. <nettime-nl> is een gesloten en gemodereerde mailinglist
* over net-kritiek. Meer info: list@dds.nl met 'info nettime-nl' in de
* tekst v/d email. Archief: http://www.factory.org/nettime-nl. Contact:
* nettime-nl-owner@dds.nl. Int. editie: http://www.desk.nl/~nettime.